Onderstaande teksten zijn afkomstig uit de gratis brochure over het Gedenkboek van het Nijmeegse verzet, dat in de Bakkerskapel van de Stevenskerk ter inzage ligt.
Van terroristen tot helden. Het verzet geëerd of miskend?
Dr. Joost Rosendaal
‘De höhere SS- und Polizeiführer Nordwest en Generalkommissar für das Sicherheitswesen maakt bekend:
Wegens den arglistigen moord en moordaanslag op leden der bezettende macht op 6 en 7 juli 1944 te Nijmegen is een aantal gearresteerde terroristen en saboteurs standrechtelijk doodgeschoten. (w.g.) Rauter, SS-Obergruppenführer und General der Polizei.’
Met deze mededeling verkondigde de hoogste Duitse SS- en politiechef in Nederland Hanns Albin Rauter op 21 juli 1944 de executie van elf verzetslieden uit Nijmegen in de kampen Amersfoort en Vught als represaille voor schietpartijen van de Nijmeegse Knokploeg (KP). Het was een klein bericht op de voorpagina van de kranten die gedomineerd werden door het nieuws van de mislukte moordaanslag op Hitler. In korte tijd kwam hiermee het dodental onder het Nijmeegse verzet in 1944 op achttien. Anderhalve maand eerder, op 6 juni, waren vier politieagenten en een handelsreiziger uit Nijmegen terechtgesteld wegens hun betrokkenheid bij een mislukte aanslag op een SD-agent. In mei waren twee jonge leden van de Knokploeg in gevecht gekomen met Duitse militairen. Een van hen werd dodelijk gewond en de ander korte tijd later gefusilleerd.
Lange tijd was er weinig aandacht voor het verzet dat Nijmeegse burgers tegen de Duitse bezetter pleegden. Na de oorlog gaven veel verzetslieden aan dat zij niet speciaal in de aandacht wilden komen: zij hadden immers hun plicht gedaan. Hoewel zij wel voor hun gevallen kameraden een passende herdenking wensten, bleef deze in praktijk beperkt. Onderzoek naar wat er nu precies aan verzetsdaden verricht was en door wie, bleef beperkt tot enkele documentatieverzamelingen. In afwachting van verder onderzoek, dat de komende jaren aan de Radboud Universiteit plaatsvindt, kan hier slechts een korte schets worden gegeven over de ontwikkeling en karakteristiek van het verzet in Nijmegen. Volledig of uitputtend kan dit dan ook nog niet zijn.
Het Nijmeegse verzet in vogelvlucht
Direct na de Duitse inval en de capitulatie in mei 1940 ontwikkelde zich het ‘militaire’ verzet. Initiatiefnemers kwamen veelal voort uit het kader van het Nederlandse leger. In Nijmegen waren hier veel oudgedienden van het Koninklijk Nederlands Indisch leger bij betrokken. Doel was bij een komende bevrijding een nieuwe militaire organisatie te formeren om de orde te handhaven. Militaire spionage werd gezien als een belangrijk actiemiddel in voorbereiding op die bevrijding. In Nijmegen waren aanvankelijk de Oranjewacht en het Legioen Oud Frontstrijders (LOF) actief. Later werden deze activiteiten overgenomen door de Ordedienst en de Pandoerengroep, een Nijmeegse verzetsgroep die voornamelijk bestond uit leerlingen van de Hogere Zeevaartschool De Ruyter. Spionage werd onder meer verricht door een groep onder leiding van kapitein C.J. Hogerland. Later was het vooral de Geheime Dienst Nederland die in Nijmegen actief was. Zo bracht Jan van Hoof als lid van deze laatste groep de Duitse stellingen rond de Waalbrug in kaart. De geallieerden maakten echter nauwelijks gebruik van deze informatie.
De houding van de Nijmeegse bevolking ten aanzien van de nationaal-socialistische ideologie was verdeeld. Kort na de Duitse inval kende de lokale afdeling van de NSB een aanzienlijke groei (tot 700 leden). Maar vanaf september vond er een terugval plaats. Dit kwam onder meer door de opkomst van het concurrerende Nationaal Front van Arnold Meijer (1100 leden) en vooral door de oprichting van de Nederlandse Unie. Buitengewoon populair werd de Nederlandse Unie waarvan meer dan 8500 Nijmegenaren lid werden. Zij zagen de Unie als een soort uitlaatklep voor hun ongenoegen met de bezetting. Critici vonden dat de Unie te veel accommodeerde aan de omstandigheden. De populariteit van de Unie lijkt een belangrijke reden waarom het verzet zich in Nijmegen pas laat ging organiseren.
Vanaf midden 1941 nam de Duitse bezetter steeds meer maatregelen ten nadele van de Nederlandse bevolking. Het Nationaal Front en de Nederlandse Unie werden verboden. De nazificering van de samenleving richtte zich voornamelijk op de traditionele ideologische stromingen. Het verzet kwam in deze fase vooral voort uit ideologische afkeer van het nationaal-socialisme. Vanaf het begin waren in Nijmegen communisten en sociaal-democraten actief in het verzet, maar ook in protestants-christelijke en katholieke kring bestond er een principiële afkeer van de nationaal-socialistische ideologie. Vanuit het episcopaat werd herhaaldelijk gewaarschuwd tegen het antikatholieke karakter van het nationaal-socialisme. Volkenrechtdeskundige Robert Regout S.J. werd opgepakt door de Sicherheitsdienst (SD). De controle op de pers was vanaf 1941 steeds scherper geworden. De Nijmeegse hoogleraar en karmeliet Titus Brandsma, geestelijk adviseur voor de katholieke pers, liet in januari 1942 aan de katholieke bladen weten dat het opnemen van advertenties van de NSB niet was toegestaan. Hierop werd hij opgepakt. De Gelderlander hield op te verschijnen en de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant kwam na ontslag van hoofdredacteur Arie Lammerts van Bueren onder nationaal-socialistische controle. Daarmee was het lot van de onafhankelijke pers in Nijmegen, voor zover daar nog van gesproken kon worden, definitief bezegeld. Regout en Brandsma stierven beiden in het concentratiekamp Dachau.
Door intimidatie en allerlei maatregelen werd de geestelijke vrijheid steeds verder beknot. Een belangrijke aanjager hiervan was de fanatieke nazi A. van Dijk, die in september 1941 benoemd was tot commissaris van politie. Onder zijn verantwoordelijkheid werd in oktober en november 1942 bij razzia’s vrijwel de hele joodse gemeenschap opgepakt en afgevoerd naar de vernietigingskampen. Voor de joodse vervolgden werd in Nijmegen aanvankelijk nauwelijks enige actie ondernomen. Slechts een kleine groep, voornamelijk vrouwen, riskeerden hun leven door joden te verbergen of te helpen onderduiken.
Vanaf februari 1943 vond de nazificering van het stadsbestuur plaats. De NSB’er Marinus van Lokhorst werd benoemd tot burgemeester en vanaf april werd hij bijgestaan door partijgenoten als wethouder. Het verzet tegen de Nieuwe Orde was nu definitief genoodzaakt in de illegaliteit te gaan. Politiecommissaris Van Dijk werd na verschillende mislukte pogingen op 8 juli 1943 door de Drunense jongen Henk Romeijn op het Hertogplein neergeschoten. De commissaris overleed een aantal maanden na de aanslag. Romeijn werd gepakt en geëxecuteerd.
Illegale Pers
Een belangrijk wapen in het ideologische verzet tegen de bezetter en het nationaal-socialisme was de verspreiding van ‘verboden’ geluiden. Het zorgde voor een geestelijke wapening. Nijmeegse illegale bladen waren er in de eerste oorlogsjaren nog niet. Een eerste georganiseerde verzetsgroep die zich bezighield met de verspreiding van een illegaal blad kwam voort uit de gelederen van de communistische partij: vanaf 1941 werd in Nijmegen De Waarheid verspreid.
In 1942 kwamen steeds meer illegale bladen in Nijmegen in omloop. De verspreiding ervan was aanvankelijk afhankelijk van individuele contactpersonen, maar vond geleidelijk in georganiseerd verband plaats. Ook een van de eerste illegale bladen was het door protestantse jongeren in Amsterdam opgerichte Vrij Nederland. Rond oud-koloniaal Ernest George van Geuns verzamelde zich in Nijmegen een klein groepje van merendeels oud-Indiëgangers die zich gingen toeleggen op de verspreiding van dit en andere illegale bladen. Een groep rond de communist Jan Davelaar zorgde voor een georganiseerde verspreiding van De Waarheid. Beide groepen werden zwaar getroffen toen in totaal negen van hen op 21 juli 1944 werden gefusilleerd als represaille voor de dood van twee Duitse soldaten.
Binnen de landelijke groep Vrij Nederland was in de zomer 1942 verschil van mening ontstaan. Een aantal medewerkers was het niet eens met de in hun ogen te linkse koers en de opvatting over de verhouding tussen kerk en staat. Begin januari 1943 begonnen zij een nieuw, christelijk blad: Trouw. De verspreiding hiervan werd in Nijmegen al snel systematisch georganiseerd vanuit de gereformeerde mannenvereniging. In november en december 1943 werd de groep opgerold. Twee van hen, Johannes van Strien en keurmeester Peter Will, overleden in gevangenschap. De fakkel werd al snel overgenomen door de zwager van Van Strien. Deze tweede Trouw-groep bleef actief tot aan de bevrijding in september 1944.
Vanuit de kringen van de Nederlandse Unie was begin 1943 in Utrecht een eigen illegaal blad ontstaan: Je Maintiendrai. De verspreiders hiervan in Nijmegen waren de lokale Unievoorman mr C.J. ten Hagen en Vic Beermann. Beiden waren ook nauw betrokken bij het verzetsblad Christofoor. De doelgroep van dit laatste tijdschrift waren vooruitstrevende katholieke jongeren. In de productie en verspreiding van dit blad nam Nijmegen een centrale plaats in. Het blad was een initiatief van Louis Jansen, volontair bij de gemeente IJsselstein. Al vroeg was deze in contact gekomen met de Nijmeegse studentenverzetsleider, baron Van Hövell van Wezeveld en Westerflier, en vervolgens met andere Nijmeegse verzetsmensen. Naast het opiniërende en onregelmatig verschijnende Christofoor was er nog een illegaal blad dat in Nijmegen werd geproduceerd: het nieuwsbulletin de Kroniek van de Week, dat als ondertitel had: ‘Vriheyt en is om gheen gelt te coop’. In feite was dit een lokale editie van een blad dat door een aantal Leidse studenten in juli 1943 was begonnen. Tom Lombaers en wijnhandelaar Elias Broekkamp zorgden voor de verspreiding en later ook de productie van dit blad.
Actief verzet
Het nijpende arbeidstekort in Duitsland noopte de bezetter tot het nemen van steeds drastischer maatregelen in Nederland om in deze leemte te voorzien. De Nederlandse arbeidsmarkt werd ‘uitgekamd’ om te voldoen aan de eisen van de Duitse oorlogseconomie. De nieuwe NSB-burgemeester Van Lokhorst eiste in februari 1943 van zijn diensthoofden een lijst van de ambtenaren die eventueel gemist konden worden, en dus naar Duitsland konden. Met uitzondering van de politiecommissaris Van Dijk weigerden de hoofdambtenaren medewerking. Zij werden geschorst. Twee dagen later, op 18 februari, werden zeven ambtenaren gearresteerd en naar kamp Vught vervoerd. Zestien ambtenaren wisten dankzij een tijdige waarschuwing van het politiebureau onder te duiken.
Ook de studenten dreigden het slachtoffer te worden van het arbeidstekort in Duitsland. Voor 10 april 1943 moesten zij een loyaliteitsverklaring tekenen om verder te kunnen studeren. Hierbij verklaarden zij niet alleen loyaal te staan tegenover de nationaal-socialistische beginselen, maar ook na hun studie een jaar in Duitsland te zullen werken. Voor het Nijmeegse universiteitsbestuur was deze verklaring onacceptabel. Het besloot vrijwillig tot sluiting, waardoor de universiteit in Nijmegen geen ondertekenaars kende.
De eerste verzetsgroep die tot actie over wilde gaan werd begin januari 1943 georganiseerd rond Antoon Fredericks, kandidaat rechten en student psychologie, en baron Van Hövell, de praeses van Carolus Magnus. De aankondiging van de bezetter op 29 april dat het gehele Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap diende terug te keren, was voor hen het signaal waarop zij hadden gewacht. Eindelijk zouden zij Nederland wakker kunnen schudden. Een algemene staking was het enige antwoord. Deze brak overal in Nederland uit en de groep Fredericks beijverde zich om de stakingsbereidheid ook in Nijmegen te activeren. Terwijl een deel van de groep druk bezig was met het vermenigvuldigen van een algemene stakingsoproep, werd Fredericks echter thuis opgepakt door de SD. De meeste leden van de groep doken hierop onder.
De maatregelen voor de Arbeitseinsatz zorgden voor een toenemende groep Nederlanders die wilden onderduiken. Toen alle jongemannen naar Duitsland uitgezonden konden worden en zij die verzet pleegden vervolgd werden, groeide de bereidheid om risico te nemen en te helpen met het onderduiken, zowel bij medewerkers van het Gewestelijk Arbeidsbureau als onder de Nijmeegse artsen.
In Nijmegen waren al snel verschillende groepen actief die zich met het onderduikwerk bezighielden. De belangrijkste onderduikorganisatie was vanaf het voorjaar 1943 de groep van drogist Dolf Poelen. In de voorafgaande winter hield Poelen zich al bezig met de verspreiding van illegale bladen. Dit netwerk zette hij nu in voor onderduikadressen en de verspreiding van distributiebonnen onder onderduikers. Al spoedig werd het duidelijk dat een bundeling van krachten het onderduikwerk zou bevorderen. In Nijmegen werd een link gelegd tussen het onderduiknetwerk in het noorden en het zuiden van Nederland. Nijmegen vormde een belangrijke schakel in de Landelijke Organisatie (LO). Het aantal onderduikers in het district Nijmegen zal in de zomer van 1944 rond 2500 personen hebben gelegen.
Het onderduikwerk beperkte zich niet tot het vinden van een adres, maar er moesten ook allerlei materiële voorzieningen getroffen worden. Voor het vervalsen van papieren bestond een landelijke Falsificatie Centrale waarvan Jacobus de Weert de grote organisator was. Distributiekaarten waren noodzakelijk voor onder meer voeding. In het begin konden deze nog achterover worden gedrukt, maar naar mate het aantal onderduikers toenam waren andere middelen nodig.
In de zomer van 1943 ging een aantal verzetslieden over tot gewapend verzet. De centrale, bezielende leider hiervan was Theo Dobbe, een sprankelende geest met een enorme overredingskracht, brutaliteit en grote lef. Een van de eerste acties die de Nijmeegse groep ondernam was het liquideren van een S.D.-agent Van der Burch die onder de naam Ederveen in het verzet probeerde te infiltreren. De liquidatie op 23 september in de drogisterij van Poelen mislukte. Nog diezelfde dag werden verschillende betrokkenen, onder wie een aantal politiebeambten, aangehouden. De klap kwam hard aan. Het onderduiknetwerk waar de groep Poelen een belangrijke rol in had vervuld, was uiteengeslagen. Betrokken paters, politiemannen en burgers doken onder.
Pas in januari 1944 hervatte de Nijmeegse Knokploeg haar activiteiten. De overvallen waren vooral bedoeld om het groeiende aantal onderduikers van distributiebescheiden te voorzien. In Venlo stak de groep op 18 februari 1944 het bevolkingsregister in brand. Een gelijktijdige aanslag op het politiebureau, het distributiekantoor en het bevolkingsregister van Heerlen drie weken later slaagde slechts zeer ten dele. Ook voerde de groep verschillende liquidaties uit. Vanaf augustus 1944 ging de Nijmeegse Knokploeg zich voornamelijk bezighouden met sabotagedaden bij de spoorwegen. Door een geslaagde overval op het postkantoor van Nijmegen beschikte de groep over ruim honderdduizend gulden, waarmee de LO en KP een ruime financiële armslag kregen.
Bevrijding
Operatie Market Garden op 17 september 1944 zorgde voor de bevrijding van Nijmegen. Jonge verzetslieden, onder wie Jan van Hoof, hielpen de geallieerden als gids, tolk of op andere wijzen. Onderduikers konden weer bovengronds komen. Een aantal leden van de Knokploeg werd opgenomen in het regiment Stoottroepen. De Ordedienst toonde zich ijverig in het oppakken van vermoedelijke landverraders. De Gelderlander kon weer verschijnen. Op aandringen van het verzet werd mr. Ch. Hustinx, een ondergedoken hoofdambtenaar, aangesteld als burgemeester. Na de oorlog wensten veel verzetsmensen geen onderscheiding: zij hadden gedaan wat zij hadden moeten doen, zo vonden zij. Wel wensten zij dat hun gevallen kameraden herdacht zouden worden.
Zowel zij die als verzetsstrijder vielen, als zij die bereid waren hun leven te wagen voor de vrijheid, worden nu geëerd met een plaquette op het Stevenskerkhof en de gevallenen bovendien met een Gedenkboek in de Stevenskerk.
Gedenkboek van verzetsmensen, omgekomen in het verzet te Nijmegen, 1940-1945.
dr. Henk Termeer
In het Gedenkboek vindt u nadere gegevens over de personen die omkwamen in het Nijmeegse verzet en wel naar de laatste stand van het historisch onderzoek naar dat verzet. De gegevens zijn ontleend aan www.oorlogsdodennijmegen.nl en als redacteuren van die website zijn wij uiteraard verantwoordelijk voor de opgenomen gegevens.
Het Gedenkboek vermeldt de namen van die personen die door of vanwege hun verzetshandelingen tegen de bezetting van Nederland door het nationaalsocialistische Duitsland in de periode 1940-1945 om het leven zijn gekomen in of buiten Nijmegen, maar die woonden, werkten of tijdelijk verbleven in de stad. Het kan dus om Nijmegenaren gaan, maar ook om niet-Nijmegenaren.
Over de vraag waar protest eindigt en waar verzet begint, is uiteraard discussie mogelijk; een heldere scheidslijn valt niet goed te trekken. De organisaties van de voormalige illegaliteit hebben zich na de bevrijding al uitgebreid bezonnen over de definitie en de afgrenzing van wat zij onder ‘illegaal verzetswerk’ verstonden. Dat resulteerde in diverse omschrijvingen, waarbij een zekere tijdsduur van het verzet vereist werd (enkele maanden) en verder het opereren in georganiseerd verzetsverband.
Maar de werkelijkheid van het verzet is zo ongelofelijk divers, dat het buitengewoon lastig en eigenlijk ondoenlijk is om met één maat te meten. Zo waren er personen die al bij de eerste de beste kleine verzetsdaad omkwamen en waren er ook die ondanks het nemen van vele en grote risico’s de oorlog overleefden. Er waren enkelingen die door hun principiële openlijke protest door de bezettingsautoriteiten al zo gevaarlijk werden gevonden, dat ze meteen in 1940 of 1941 gearresteerd werden, opgesloten in een concentratiekamp en daar omkwamen. Het waren er velen en met name jongeren die pas aan het eind van ruim vier jaar bezetting in actie kwamen en in het zicht van de bevrijding de geallieerde troepen te hulp kwamen en daarbij om het leven kwamen of werden gebracht (standrecht). Ook de bijdrage van vrouwen aan het verzet is lange tijd flink onderschat. Maar juist bij het wijdverbreide helpen en verzorgen van onderduikers (gezochte joden, verzetsmensen, dreigende tewerkstelling in Duitsland) waren het vaak de vrouwen die de zwaarste lasten en de grootste risico’s moesten dragen.
Deze opsomming laat al zien dat elke vorm van verzet eigen risico’s met zich meebracht. Natuurlijk, het overgrote deel van de Nederlandse bevolking was tegen de Duitse bezetting gekant. Maar slechts een heel klein gedeelte van die bevolking heeft zich actief en in georganiseerd verband tegen de Duitse bezetter verzet. Recente schattingen komen voor het hele land op een aantal van ongeveer 25.000 illegale werkers in de periode tot september 1944. Dat getal van 25.000 komt neer op ongeveer twee personen op 1000 inwoners. In Nijmegen, toen een stad van 100.000 inwoners, waren er inderdaad nooit veel meer dan 220 illegale werkers actief. Toch zeggen die getallen lang niet alles over het verzet, want ook de verhouding tussen die kleine groep illegale werkers en de bevolking is van belang. De illegale werkers vormden de harde kern van het verzet en konden voor hun verboden activiteiten een beroep doen op een wat bredere kring van incidentele helpers en op diverse vormen van ondersteuning door de overwegend anti-Duits gezinde bevolking.
Veelzeggend voor de trage start van het verzet en de snelle verharding van de verzetsstrijd die vooral vanaf 1943 op gang kwam, zijn in dit verband ook de overlijdensdata van degenen die bij of in verband met verzetsactiviteiten omkwamen. Kort na de bevrijding werd een lijst opgesteld van 65 Nijmeegse verzetsslachtoffers. Van die 65 kwam er geen om in 1940 en
1941, in 1942 vielen de eerste 6 slachtoffers, in 1943 volgden er weer
6, in 1944 niet minder dan 34 en in 1945 nog eens 19. Als we dat aantal omgekomen verzetsmensen (65) optellen bij het totale aantal dat illegaal verzetswerk deed en dat overleefde (hooguit 220), dan blijkt dat bijna een van de vier het riskante verzetswerk met zijn leven heeft moeten bekopen!
De laatste jaren is het onderzoek naar illegaal (verzets)werk (d.w.z. in georganiseerd verband) en naar verzet in het algemeen in Nijmegen, ook onder druk van pers en volksvertegenwoordiging aardig op stoom gekomen door de publicaties die Joost Rosendaal wijdde aan de plaatselijke illegale pers en aan de rol van de knokploeg van Theo Dobbe. Een samenvattende wetenschappelijk verantwoorde publicatie over het verzet in Nijmegen zal echter een langere adem vergen. Naar verwachting zal een promotieonderzoek van de Radboud Universiteit in het kader van de samenwerking met de gemeente Nijmegen het mogelijk maken de veelal na de bevrijding verzamelde getuigenverslagen over het verzet te confronteren met de nog niet of te weinig geraadpleegde bronnen van de bezettende macht en zijn bestuursapparaat en met de archieven van de naoorlogse rechtspleging. Dit promotieonderzoek is kort na de onthulling van de plaquette ter herdenking van het Nijmeegse verzet (4 mei 2010) begonnen. Voor dit nieuwe onderzoek naar het verzet: zie www.ru.nl/nijmegen1940-1945.
-Voor het individuele verzet, zie Nico van der Stad, Johan Boerrigter en Martin Cavaljé.
-Voor het ambtelijke verzet, zie C.E. Blaauw, J.W. van Gendt.
-Voor de April-Meistakingen, zie Anton Fredericks en de gebroeders Van der Veer.
-Voor het verzet tegen de gelijkschakeling van de pers en nationaal-socialisme, zie T. Brandsma en R. Regout.
-voor de illegale pers , zie: P.S. Bakker, E.G. van Geuns, F. Reichert, W. van Kempen (Christofoor), A. Wagter en P. Will.
-Voor de hulp aan onderduikers en geallieerde vliegers, zie P.J. Brouwer, J.G. Janssen, J. van Hoof, J.B.I. Rutten, Th. Schiphorst, A. Snoeck-Pijnakker, J. van Strien, M. Treffers
-Voor de KP-Nijmegen, zie H. Hekking, J. Kuerten, J. Moormann, G. Muskens en Th. Dobbe
-Voor het LO-vervalsingswerk, zie: H.J.M. Bijlard, C. Wap, Jac de Weert
-Voor het Nijmeegse politieverzet, zie W. Beerman, A. Marcusse, H. Oolbekkink en B. Hendriks
-Voor het studentenverzet: zie : Anton Fredericks, gebr. Van der Veer en J. van Hövell tot Westerflier
-Voor spionage en sabotage, zie M. Cavaljé, J. van Hoof, A. Litjes, H. Schaap
Onderstaande teksten zijn afkomstig uit de gratis brochure over het Gedenkboek van het Nijmeegse verzet, dat in de Bakkerskapel van de Stevenskerk ter inzage ligt.
Van terroristen tot helden. Het verzet geëerd of miskend?
Dr. Joost Rosendaal
‘De höhere SS- und Polizeiführer Nordwest en Generalkommissar für das Sicherheitswesen maakt bekend:
Wegens den arglistigen moord en moordaanslag op leden der bezettende macht op 6 en 7 juli 1944 te Nijmegen is een aantal gearresteerde terroristen en saboteurs standrechtelijk doodgeschoten. (w.g.) Rauter, SS-Obergruppenführer und General der Polizei.’
Met deze mededeling verkondigde de hoogste Duitse SS- en politiechef in Nederland Hanns Albin Rauter op 21 juli 1944 de executie van elf verzetslieden uit Nijmegen in de kampen Amersfoort en Vught als represaille voor schietpartijen van de Nijmeegse Knokploeg (KP). Het was een klein bericht op de voorpagina van de kranten die gedomineerd werden door het nieuws van de mislukte moordaanslag op Hitler. In korte tijd kwam hiermee het dodental onder het Nijmeegse verzet in 1944 op achttien. Anderhalve maand eerder, op 6 juni, waren vier politieagenten en een handelsreiziger uit Nijmegen terechtgesteld wegens hun betrokkenheid bij een mislukte aanslag op een SD-agent. In mei waren twee jonge leden van de Knokploeg in gevecht gekomen met Duitse militairen. Een van hen werd dodelijk gewond en de ander korte tijd later gefusilleerd.
Lange tijd was er weinig aandacht voor het verzet dat Nijmeegse burgers tegen de Duitse bezetter pleegden. Na de oorlog gaven veel verzetslieden aan dat zij niet speciaal in de aandacht wilden komen: zij hadden immers hun plicht gedaan. Hoewel zij wel voor hun gevallen kameraden een passende herdenking wensten, bleef deze in praktijk beperkt. Onderzoek naar wat er nu precies aan verzetsdaden verricht was en door wie, bleef beperkt tot enkele documentatieverzamelingen. In afwachting van verder onderzoek, dat de komende jaren aan de Radboud Universiteit plaatsvindt, kan hier slechts een korte schets worden gegeven over de ontwikkeling en karakteristiek van het verzet in Nijmegen. Volledig of uitputtend kan dit dan ook nog niet zijn.
Het Nijmeegse verzet in vogelvlucht
Direct na de Duitse inval en de capitulatie in mei 1940 ontwikkelde zich het ‘militaire’ verzet. Initiatiefnemers kwamen veelal voort uit het kader van het Nederlandse leger. In Nijmegen waren hier veel oudgedienden van het Koninklijk Nederlands Indisch leger bij betrokken. Doel was bij een komende bevrijding een nieuwe militaire organisatie te formeren om de orde te handhaven. Militaire spionage werd gezien als een belangrijk actiemiddel in voorbereiding op die bevrijding. In Nijmegen waren aanvankelijk de Oranjewacht en het Legioen Oud Frontstrijders (LOF) actief. Later werden deze activiteiten overgenomen door de Ordedienst en de Pandoerengroep, een Nijmeegse verzetsgroep die voornamelijk bestond uit leerlingen van de Hogere Zeevaartschool De Ruyter. Spionage werd onder meer verricht door een groep onder leiding van kapitein C.J. Hogerland. Later was het vooral de Geheime Dienst Nederland die in Nijmegen actief was. Zo bracht Jan van Hoof als lid van deze laatste groep de Duitse stellingen rond de Waalbrug in kaart. De geallieerden maakten echter nauwelijks gebruik van deze informatie.
De houding van de Nijmeegse bevolking ten aanzien van de nationaal-socialistische ideologie was verdeeld. Kort na de Duitse inval kende de lokale afdeling van de NSB een aanzienlijke groei (tot 700 leden). Maar vanaf september vond er een terugval plaats. Dit kwam onder meer door de opkomst van het concurrerende Nationaal Front van Arnold Meijer (1100 leden) en vooral door de oprichting van de Nederlandse Unie. Buitengewoon populair werd de Nederlandse Unie waarvan meer dan 8500 Nijmegenaren lid werden. Zij zagen de Unie als een soort uitlaatklep voor hun ongenoegen met de bezetting. Critici vonden dat de Unie te veel accommodeerde aan de omstandigheden. De populariteit van de Unie lijkt een belangrijke reden waarom het verzet zich in Nijmegen pas laat ging organiseren.
Vanaf midden 1941 nam de Duitse bezetter steeds meer maatregelen ten nadele van de Nederlandse bevolking. Het Nationaal Front en de Nederlandse Unie werden verboden. De nazificering van de samenleving richtte zich voornamelijk op de traditionele ideologische stromingen. Het verzet kwam in deze fase vooral voort uit ideologische afkeer van het nationaal-socialisme. Vanaf het begin waren in Nijmegen communisten en sociaal-democraten actief in het verzet, maar ook in protestants-christelijke en katholieke kring bestond er een principiële afkeer van de nationaal-socialistische ideologie. Vanuit het episcopaat werd herhaaldelijk gewaarschuwd tegen het antikatholieke karakter van het nationaal-socialisme. Volkenrechtdeskundige Robert Regout S.J. werd opgepakt door de Sicherheitsdienst (SD). De controle op de pers was vanaf 1941 steeds scherper geworden. De Nijmeegse hoogleraar en karmeliet Titus Brandsma, geestelijk adviseur voor de katholieke pers, liet in januari 1942 aan de katholieke bladen weten dat het opnemen van advertenties van de NSB niet was toegestaan. Hierop werd hij opgepakt. De Gelderlander hield op te verschijnen en de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant kwam na ontslag van hoofdredacteur Arie Lammerts van Bueren onder nationaal-socialistische controle. Daarmee was het lot van de onafhankelijke pers in Nijmegen, voor zover daar nog van gesproken kon worden, definitief bezegeld. Regout en Brandsma stierven beiden in het concentratiekamp Dachau.
Door intimidatie en allerlei maatregelen werd de geestelijke vrijheid steeds verder beknot. Een belangrijke aanjager hiervan was de fanatieke nazi A. van Dijk, die in september 1941 benoemd was tot commissaris van politie. Onder zijn verantwoordelijkheid werd in oktober en november 1942 bij razzia’s vrijwel de hele joodse gemeenschap opgepakt en afgevoerd naar de vernietigingskampen. Voor de joodse vervolgden werd in Nijmegen aanvankelijk nauwelijks enige actie ondernomen. Slechts een kleine groep, voornamelijk vrouwen, riskeerden hun leven door joden te verbergen of te helpen onderduiken.
Vanaf februari 1943 vond de nazificering van het stadsbestuur plaats. De NSB’er Marinus van Lokhorst werd benoemd tot burgemeester en vanaf april werd hij bijgestaan door partijgenoten als wethouder. Het verzet tegen de Nieuwe Orde was nu definitief genoodzaakt in de illegaliteit te gaan. Politiecommissaris Van Dijk werd na verschillende mislukte pogingen op 8 juli 1943 door de Drunense jongen Henk Romeijn op het Hertogplein neergeschoten. De commissaris overleed een aantal maanden na de aanslag. Romeijn werd gepakt en geëxecuteerd.
Illegale Pers
Een belangrijk wapen in het ideologische verzet tegen de bezetter en het nationaal-socialisme was de verspreiding van ‘verboden’ geluiden. Het zorgde voor een geestelijke wapening. Nijmeegse illegale bladen waren er in de eerste oorlogsjaren nog niet. Een eerste georganiseerde verzetsgroep die zich bezighield met de verspreiding van een illegaal blad kwam voort uit de gelederen van de communistische partij: vanaf 1941 werd in Nijmegen De Waarheid verspreid.
In 1942 kwamen steeds meer illegale bladen in Nijmegen in omloop. De verspreiding ervan was aanvankelijk afhankelijk van individuele contactpersonen, maar vond geleidelijk in georganiseerd verband plaats. Ook een van de eerste illegale bladen was het door protestantse jongeren in Amsterdam opgerichte Vrij Nederland. Rond oud-koloniaal Ernest George van Geuns verzamelde zich in Nijmegen een klein groepje van merendeels oud-Indiëgangers die zich gingen toeleggen op de verspreiding van dit en andere illegale bladen. Een groep rond de communist Jan Davelaar zorgde voor een georganiseerde verspreiding van De Waarheid. Beide groepen werden zwaar getroffen toen in totaal negen van hen op 21 juli 1944 werden gefusilleerd als represaille voor de dood van twee Duitse soldaten.
Binnen de landelijke groep Vrij Nederland was in de zomer 1942 verschil van mening ontstaan. Een aantal medewerkers was het niet eens met de in hun ogen te linkse koers en de opvatting over de verhouding tussen kerk en staat. Begin januari 1943 begonnen zij een nieuw, christelijk blad: Trouw. De verspreiding hiervan werd in Nijmegen al snel systematisch georganiseerd vanuit de gereformeerde mannenvereniging. In november en december 1943 werd de groep opgerold. Twee van hen, Johannes van Strien en keurmeester Peter Will, overleden in gevangenschap. De fakkel werd al snel overgenomen door de zwager van Van Strien. Deze tweede Trouw-groep bleef actief tot aan de bevrijding in september 1944.
Vanuit de kringen van de Nederlandse Unie was begin 1943 in Utrecht een eigen illegaal blad ontstaan: Je Maintiendrai. De verspreiders hiervan in Nijmegen waren de lokale Unievoorman mr C.J. ten Hagen en Vic Beermann. Beiden waren ook nauw betrokken bij het verzetsblad Christofoor. De doelgroep van dit laatste tijdschrift waren vooruitstrevende katholieke jongeren. In de productie en verspreiding van dit blad nam Nijmegen een centrale plaats in. Het blad was een initiatief van Louis Jansen, volontair bij de gemeente IJsselstein. Al vroeg was deze in contact gekomen met de Nijmeegse studentenverzetsleider, baron Van Hövell van Wezeveld en Westerflier, en vervolgens met andere Nijmeegse verzetsmensen. Naast het opiniërende en onregelmatig verschijnende Christofoor was er nog een illegaal blad dat in Nijmegen werd geproduceerd: het nieuwsbulletin de Kroniek van de Week, dat als ondertitel had: ‘Vriheyt en is om gheen gelt te coop’. In feite was dit een lokale editie van een blad dat door een aantal Leidse studenten in juli 1943 was begonnen. Tom Lombaers en wijnhandelaar Elias Broekkamp zorgden voor de verspreiding en later ook de productie van dit blad.
Actief verzet
Het nijpende arbeidstekort in Duitsland noopte de bezetter tot het nemen van steeds drastischer maatregelen in Nederland om in deze leemte te voorzien. De Nederlandse arbeidsmarkt werd ‘uitgekamd’ om te voldoen aan de eisen van de Duitse oorlogseconomie. De nieuwe NSB-burgemeester Van Lokhorst eiste in februari 1943 van zijn diensthoofden een lijst van de ambtenaren die eventueel gemist konden worden, en dus naar Duitsland konden. Met uitzondering van de politiecommissaris Van Dijk weigerden de hoofdambtenaren medewerking. Zij werden geschorst. Twee dagen later, op 18 februari, werden zeven ambtenaren gearresteerd en naar kamp Vught vervoerd. Zestien ambtenaren wisten dankzij een tijdige waarschuwing van het politiebureau onder te duiken.
Ook de studenten dreigden het slachtoffer te worden van het arbeidstekort in Duitsland. Voor 10 april 1943 moesten zij een loyaliteitsverklaring tekenen om verder te kunnen studeren. Hierbij verklaarden zij niet alleen loyaal te staan tegenover de nationaal-socialistische beginselen, maar ook na hun studie een jaar in Duitsland te zullen werken. Voor het Nijmeegse universiteitsbestuur was deze verklaring onacceptabel. Het besloot vrijwillig tot sluiting, waardoor de universiteit in Nijmegen geen ondertekenaars kende.
De eerste verzetsgroep die tot actie over wilde gaan werd begin januari 1943 georganiseerd rond Antoon Fredericks, kandidaat rechten en student psychologie, en baron Van Hövell, de praeses van Carolus Magnus. De aankondiging van de bezetter op 29 april dat het gehele Nederlandse leger opnieuw in krijgsgevangenschap diende terug te keren, was voor hen het signaal waarop zij hadden gewacht. Eindelijk zouden zij Nederland wakker kunnen schudden. Een algemene staking was het enige antwoord. Deze brak overal in Nederland uit en de groep Fredericks beijverde zich om de stakingsbereidheid ook in Nijmegen te activeren. Terwijl een deel van de groep druk bezig was met het vermenigvuldigen van een algemene stakingsoproep, werd Fredericks echter thuis opgepakt door de SD. De meeste leden van de groep doken hierop onder.
De maatregelen voor de Arbeitseinsatz zorgden voor een toenemende groep Nederlanders die wilden onderduiken. Toen alle jongemannen naar Duitsland uitgezonden konden worden en zij die verzet pleegden vervolgd werden, groeide de bereidheid om risico te nemen en te helpen met het onderduiken, zowel bij medewerkers van het Gewestelijk Arbeidsbureau als onder de Nijmeegse artsen.
In Nijmegen waren al snel verschillende groepen actief die zich met het onderduikwerk bezighielden. De belangrijkste onderduikorganisatie was vanaf het voorjaar 1943 de groep van drogist Dolf Poelen. In de voorafgaande winter hield Poelen zich al bezig met de verspreiding van illegale bladen. Dit netwerk zette hij nu in voor onderduikadressen en de verspreiding van distributiebonnen onder onderduikers. Al spoedig werd het duidelijk dat een bundeling van krachten het onderduikwerk zou bevorderen. In Nijmegen werd een link gelegd tussen het onderduiknetwerk in het noorden en het zuiden van Nederland. Nijmegen vormde een belangrijke schakel in de Landelijke Organisatie (LO). Het aantal onderduikers in het district Nijmegen zal in de zomer van 1944 rond 2500 personen hebben gelegen.
Het onderduikwerk beperkte zich niet tot het vinden van een adres, maar er moesten ook allerlei materiële voorzieningen getroffen worden. Voor het vervalsen van papieren bestond een landelijke Falsificatie Centrale waarvan Jacobus de Weert de grote organisator was. Distributiekaarten waren noodzakelijk voor onder meer voeding. In het begin konden deze nog achterover worden gedrukt, maar naar mate het aantal onderduikers toenam waren andere middelen nodig.
In de zomer van 1943 ging een aantal verzetslieden over tot gewapend verzet. De centrale, bezielende leider hiervan was Theo Dobbe, een sprankelende geest met een enorme overredingskracht, brutaliteit en grote lef. Een van de eerste acties die de Nijmeegse groep ondernam was het liquideren van een S.D.-agent Van der Burch die onder de naam Ederveen in het verzet probeerde te infiltreren. De liquidatie op 23 september in de drogisterij van Poelen mislukte. Nog diezelfde dag werden verschillende betrokkenen, onder wie een aantal politiebeambten, aangehouden. De klap kwam hard aan. Het onderduiknetwerk waar de groep Poelen een belangrijke rol in had vervuld, was uiteengeslagen. Betrokken paters, politiemannen en burgers doken onder.
Pas in januari 1944 hervatte de Nijmeegse Knokploeg haar activiteiten. De overvallen waren vooral bedoeld om het groeiende aantal onderduikers van distributiebescheiden te voorzien. In Venlo stak de groep op 18 februari 1944 het bevolkingsregister in brand. Een gelijktijdige aanslag op het politiebureau, het distributiekantoor en het bevolkingsregister van Heerlen drie weken later slaagde slechts zeer ten dele. Ook voerde de groep verschillende liquidaties uit. Vanaf augustus 1944 ging de Nijmeegse Knokploeg zich voornamelijk bezighouden met sabotagedaden bij de spoorwegen. Door een geslaagde overval op het postkantoor van Nijmegen beschikte de groep over ruim honderdduizend gulden, waarmee de LO en KP een ruime financiële armslag kregen.
Bevrijding
Operatie Market Garden op 17 september 1944 zorgde voor de bevrijding van Nijmegen. Jonge verzetslieden, onder wie Jan van Hoof, hielpen de geallieerden als gids, tolk of op andere wijzen. Onderduikers konden weer bovengronds komen. Een aantal leden van de Knokploeg werd opgenomen in het regiment Stoottroepen. De Ordedienst toonde zich ijverig in het oppakken van vermoedelijke landverraders. De Gelderlander kon weer verschijnen. Op aandringen van het verzet werd mr. Ch. Hustinx, een ondergedoken hoofdambtenaar, aangesteld als burgemeester. Na de oorlog wensten veel verzetsmensen geen onderscheiding: zij hadden gedaan wat zij hadden moeten doen, zo vonden zij. Wel wensten zij dat hun gevallen kameraden herdacht zouden worden.
Zowel zij die als verzetsstrijder vielen, als zij die bereid waren hun leven te wagen voor de vrijheid, worden nu geëerd met een plaquette op het Stevenskerkhof en de gevallenen bovendien met een Gedenkboek in de Stevenskerk.
Gedenkboek van verzetsmensen, omgekomen in het verzet te Nijmegen, 1940-1945.
dr. Henk Termeer
In het Gedenkboek vindt u nadere gegevens over de personen die omkwamen in het Nijmeegse verzet en wel naar de laatste stand van het historisch onderzoek naar dat verzet. De gegevens zijn ontleend aan www.oorlogsdodennijmegen.nl en als redacteuren van die website zijn wij uiteraard verantwoordelijk voor de opgenomen gegevens.
Het Gedenkboek vermeldt de namen van die personen die door of vanwege hun verzetshandelingen tegen de bezetting van Nederland door het nationaalsocialistische Duitsland in de periode 1940-1945 om het leven zijn gekomen in of buiten Nijmegen, maar die woonden, werkten of tijdelijk verbleven in de stad. Het kan dus om Nijmegenaren gaan, maar ook om niet-Nijmegenaren.
Over de vraag waar protest eindigt en waar verzet begint, is uiteraard discussie mogelijk; een heldere scheidslijn valt niet goed te trekken. De organisaties van de voormalige illegaliteit hebben zich na de bevrijding al uitgebreid bezonnen over de definitie en de afgrenzing van wat zij onder ‘illegaal verzetswerk’ verstonden. Dat resulteerde in diverse omschrijvingen, waarbij een zekere tijdsduur van het verzet vereist werd (enkele maanden) en verder het opereren in georganiseerd verzetsverband.
Maar de werkelijkheid van het verzet is zo ongelofelijk divers, dat het buitengewoon lastig en eigenlijk ondoenlijk is om met één maat te meten. Zo waren er personen die al bij de eerste de beste kleine verzetsdaad omkwamen en waren er ook die ondanks het nemen van vele en grote risico’s de oorlog overleefden. Er waren enkelingen die door hun principiële openlijke protest door de bezettingsautoriteiten al zo gevaarlijk werden gevonden, dat ze meteen in 1940 of 1941 gearresteerd werden, opgesloten in een concentratiekamp en daar omkwamen. Het waren er velen en met name jongeren die pas aan het eind van ruim vier jaar bezetting in actie kwamen en in het zicht van de bevrijding de geallieerde troepen te hulp kwamen en daarbij om het leven kwamen of werden gebracht (standrecht). Ook de bijdrage van vrouwen aan het verzet is lange tijd flink onderschat. Maar juist bij het wijdverbreide helpen en verzorgen van onderduikers (gezochte joden, verzetsmensen, dreigende tewerkstelling in Duitsland) waren het vaak de vrouwen die de zwaarste lasten en de grootste risico’s moesten dragen.
Deze opsomming laat al zien dat elke vorm van verzet eigen risico’s met zich meebracht. Natuurlijk, het overgrote deel van de Nederlandse bevolking was tegen de Duitse bezetting gekant. Maar slechts een heel klein gedeelte van die bevolking heeft zich actief en in georganiseerd verband tegen de Duitse bezetter verzet. Recente schattingen komen voor het hele land op een aantal van ongeveer 25.000 illegale werkers in de periode tot september 1944. Dat getal van 25.000 komt neer op ongeveer twee personen op 1000 inwoners. In Nijmegen, toen een stad van 100.000 inwoners, waren er inderdaad nooit veel meer dan 220 illegale werkers actief. Toch zeggen die getallen lang niet alles over het verzet, want ook de verhouding tussen die kleine groep illegale werkers en de bevolking is van belang. De illegale werkers vormden de harde kern van het verzet en konden voor hun verboden activiteiten een beroep doen op een wat bredere kring van incidentele helpers en op diverse vormen van ondersteuning door de overwegend anti-Duits gezinde bevolking.
Veelzeggend voor de trage start van het verzet en de snelle verharding van de verzetsstrijd die vooral vanaf 1943 op gang kwam, zijn in dit verband ook de overlijdensdata van degenen die bij of in verband met verzetsactiviteiten omkwamen. Kort na de bevrijding werd een lijst opgesteld van 65 Nijmeegse verzetsslachtoffers. Van die 65 kwam er geen om in 1940 en
1941, in 1942 vielen de eerste 6 slachtoffers, in 1943 volgden er weer
6, in 1944 niet minder dan 34 en in 1945 nog eens 19. Als we dat aantal omgekomen verzetsmensen (65) optellen bij het totale aantal dat illegaal verzetswerk deed en dat overleefde (hooguit 220), dan blijkt dat bijna een van de vier het riskante verzetswerk met zijn leven heeft moeten bekopen!
De laatste jaren is het onderzoek naar illegaal (verzets)werk (d.w.z. in georganiseerd verband) en naar verzet in het algemeen in Nijmegen, ook onder druk van pers en volksvertegenwoordiging aardig op stoom gekomen door de publicaties die Joost Rosendaal wijdde aan de plaatselijke illegale pers en aan de rol van de knokploeg van Theo Dobbe. Een samenvattende wetenschappelijk verantwoorde publicatie over het verzet in Nijmegen zal echter een langere adem vergen. Naar verwachting zal een promotieonderzoek van de Radboud Universiteit in het kader van de samenwerking met de gemeente Nijmegen het mogelijk maken de veelal na de bevrijding verzamelde getuigenverslagen over het verzet te confronteren met de nog niet of te weinig geraadpleegde bronnen van de bezettende macht en zijn bestuursapparaat en met de archieven van de naoorlogse rechtspleging. Dit promotieonderzoek is kort na de onthulling van de plaquette ter herdenking van het Nijmeegse verzet (4 mei 2010) begonnen. Voor dit nieuwe onderzoek naar het verzet: zie www.ru.nl/nijmegen1940-1945.
-Voor het individuele verzet, zie Nico van der Stad, Johan Boerrigter en Martin Cavaljé.
-Voor het ambtelijke verzet, zie C.E. Blaauw, J.W. van Gendt.
-Voor de April-Meistakingen, zie Anton Fredericks en de gebroeders Van der Veer.
-Voor het verzet tegen de gelijkschakeling van de pers en nationaal-socialisme, zie T. Brandsma en R. Regout.
-voor de illegale pers , zie: P.S. Bakker, E.G. van Geuns, F. Reichert, W. van Kempen (Christofoor), A. Wagter en P. Will.
-Voor de hulp aan onderduikers en geallieerde vliegers, zie P.J. Brouwer, J.G. Janssen, J. van Hoof, J.B.I. Rutten, Th. Schiphorst, A. Snoeck-Pijnakker, J. van Strien, M. Treffers
-Voor de KP-Nijmegen, zie H. Hekking, J. Kuerten, J. Moormann, G. Muskens en Th. Dobbe
-Voor het LO-vervalsingswerk, zie: H.J.M. Bijlard, C. Wap, Jac de Weert
-Voor het Nijmeegse politieverzet, zie W. Beerman, A. Marcusse, H. Oolbekkink en B. Hendriks
-Voor het studentenverzet: zie : Anton Fredericks, gebr. Van der Veer en J. van Hövell tot Westerflier
-Voor spionage en sabotage, zie M. Cavaljé, J. van Hoof, A. Litjes, H. Schaap